Photographer:Fotograaf: Loraine Bodewes
Curriculum bachelor geneeskunde op de schop
Geen traditionele onderwijsgroepen meer, geen colleges en geen ‘alles of niets’ tentamens. Dat alles verdwijnt in het nieuwe curriculum van de bachelor geneeskunde, dat, als alle plannen worden goedgekeurd, in september 2021 van start gaat. Wat ervoor in de plaats komt? Studenten die de vrijheid krijgen om hun eigen studie samen te stellen, die via een portfolio laten zien wat ze kunnen en weten, en die vanaf dag één meedraaien in de praktijk.
Vier keer een goed, scoorde de bachelor geneeskunde bij de laatste accreditatie van onderwijskeurmeester NVAO. Geen reden voor verandering dus. Toch gaat het roer volledig om, vertellen Jan-Joost Rethans, opleidingsdirecteur, Sylvia Heeneman, bachelor coördinator van de International Track Medicine en Judith Sieben, bachelor coördinator geneeskunde.
“We verwachten dat de zorg de komende jaren erg gaat veranderen”, zegt Rethans. “Veel meer en veel sneller dan in de jaren hiervoor. Denk bijvoorbeeld alleen al aan de mogelijkheden op het gebied van e-health die er in de afgelopen vijf tot zes jaar zijn bijgekomen.”
Praten in de wolken
Met dit in het achterhoofd en om te voorkomen dat ze bleven hangen in vertrouwde patronen, koos het Redesign Team voor ‘design thinking’ als ontwerpmethode. Hierbij staat steeds de persoon – in dit geval de toekomstige geneeskundestudent – voor wie je iets bedenkt centraal. “Je gaat steeds terug naar de praktijk”, zegt Rethans. “Wij zaten soms ‘in de wolken’ te praten, maar dan zeiden onze procesbegeleiders: wat komt er op de website te staan, wat ziet de aankomende student als hij/zij binnenkomt, hoe ziet hun dag er straks uit? We werden steeds met de voeten op de grond gezet.”
Het echte leven
Die toekomstige studenten hebben straks veel mogelijkheden om de regisseur te zijn over de eigen leerweg. Aan het begin van een blok krijgen ze een ‘Authentieke Professionele Taak’ met daarin een situatieschets. Bijvoorbeeld: ‘Je komt op straat een gewond persoon tegen. Hij heeft stagnerende ademhaling, een uitwendige bloeding en/of een fractuur.’ De studenten moeten uiteindelijk een kort eerste onderzoek kunnen doen, de juiste hulpdiensten bellen, hen van informatie voorzien en eerste hulp verlenen. Ze hebben nu tien weken de tijd om zich de kennis en vaardigheden eigen te maken om deze taak te kunnen volbrengen. Zo zullen ze iets over anatomie moeten leren, iets over de werking van de luchtwegen en iets over de eerste onderzoeken die een arts ter plaatse kan uitvoeren.
Hoe ze dat doen, is aan hen. “Nu ligt het curriculum redelijk vast. Binnen een blok is per week en zelfs per dag bepaald wat de studenten doen – welke lessen ze volgen, welke casus ze behandelen, enzovoort”, zegt Sieben. “Dat gaan we loslaten. De studenten bepalen het tempo en de volgorde waarin ze leren.”
De kennis en vaardigheden verkrijgen ze door zich in te lezen in de literatuur, samen te werken met andere studenten, naar ‘kennisclips’ (informatieve filmpjes) te kijken, trainingen te volgen of een afspraak te maken met één van de experts. “Dat zijn bijvoorbeeld clinici”, zegt Rethans. “Wij zullen dat natuurlijk moeten organiseren, het moet wel werkbaar blijven en een docent kan niet altijd. Maar het is aan de student om daar rekening mee te houden. Als jij iets wilt vragen, moet je dat voorbereiden voor het moment dat de expert er is. Zo werkt het in het echte leven ook. Als jij graag een bepaalde training wilt doen, kan dat ook niet meteen morgen.”
Vraaggesprekken
Er zullen dus geen traditionele colleges meer zijn. “We gaan veel minder informatie ‘zenden’”, zegt Heeneman. “Student en docent komen in een vraaggesprek samen tot inzichten.”
Een hele omslag, ook voor de docenten. “Daarom hebben we onlangs besloten om de invoering uit te stellen van 2020 naar 2021. Zodat we extra tijd hebben om hen voor te bereiden”, zegt Rethans. “Ze moeten leren om studenten te bevragen. De student is leidend, die moet aangeven wat hij/zij wil leren. Wij moeten zorgen dat we ze nieuwsgierig maken en begeleiden.” Sieben: “We moeten het idee loslaten dat wíj weten wat studenten moeten doen. Dat is de belangrijkste omslag. Het initiatief bij de student leggen.”
Tutorgroepen
Ook de traditionele onderwijsgroepen zijn verleden tijd. De 320 studenten per jaarcohort worden opgedeeld in vier groepen van tachtig. Per tien studenten is er een leerteamcoach, die de huidige tutor en mentor vervangt. “Het is niet precies zoals een onderwijsgroep, studenten kunnen samenwerken met wie ze willen”, zegt Heeneman. “Maar we wilden wel iets van een basisgroep.”
De rol van de leerteamcoach is de student begeleiden. “Hier zetten we zwaar op in, zeker in het begin”, zegt Sieben. Vooral het leren plannen is erg belangrijk. Ook voorlichting speelt een grote rol, zodat de student die voor Maastricht kiest, weet waar hij aan toe is. “Niet iedereen zal zich hier lekker bij voelen”, zegt Rethans. “Heb je veel structuur nodig dan is dit misschien niet de juiste keus.”
Eigen keuzes
De studenten zijn dus tien weken bezig met hun Authentieke Professionele Taak. Daarnaast is er ruimte voor eigen keuzes. Niet alleen op een bepaald moment, zoals nu, via de keuzeblokken, maar het hele jaar door, naast het gewone curriculum. Studenten kunnen kiezen uit een door de faculteit vastgesteld aanbod, dat nog samengesteld moet worden, maar eventueel ook eigen activiteiten, die nu extra-curriculair zijn, toevoegen. “Dat zullen ze dan wel moeten verantwoorden”, zegt Rethans.
Ook gaat de student vanaf het begin meedraaien in de praktijk, liefst een halve dag in de week. “Natuurlijk kunnen ze als eerstejaars nog niets medisch doen, maar ze kunnen bijvoorbeeld wel een buddy zijn voor patiënten of een medicatierapport checken”, zegt Heeneman. “We willen dat ze de complexiteit van de zorg meekrijgen.” “Naar mate de studie vordert, worden ze steeds meer dokter en kunnen ze meer doen”, zegt Rethans.
Alles of niks
Wat studenten allemaal leren en doen, houden ze bij in een portfolio. Dit is een belangrijk onderdeel van ‘programmatisch toetsen’, zoals het systeem wordt genoemd. In het portfolio gaat ook de feedback van docenten en uit toetsen. Die worden nog wel gemaakt, maar studenten krijgen er geen studiepunten per aparte toets voor. Die ontvangen ze pas aan het eind van het jaar, als het hele portfolio wordt beoordeeld. Het is dan alles of niks.
Tijdens de faculteitsraad in februari waar Rethans het nieuwe plan presenteerde bleek dat de huidige studenten dat nog best spannend vonden. Want wat als een negatieve beoordeling als een verrassing komt? Dan staat de student met lege handen.
Leren van, niet voor de toets
Dat zal niet zo zijn, zeggen de opleiders alledrie. De studenten weten – dankzij veel tussentijdse toetsen en andere feedback – waar ze staan. “Een toets geeft je informatie”, zegt Heeneman. “Je weet waar je nog aan moet werken, je kunt ervan leren. We hebben alleen het beslismoment van de afzonderlijke toets afgehaald. Want je wilt niet dat studenten na het halen van een toets denken: mooi, ik ben nu klaar. Of alleen leren voor wat er in de toets komt, in plaats vanuit eigen interesse of omdat je zelf denkt: ik moet dit weten, anders kan ik mijn vak niet uitoefenen. In het huidige toetssysteem hoef je bijvoorbeeld in principe nooit een vraag over anatomie goed te hebben. In iedere bloktoets zitten er een stuk of 10, die kun je fout hebben en toch de toets halen. Theoretisch gezien zou je kunnen afstuderen zonder ook maar iets over anatomie te weten. In het nieuwe curriculum zegt de leerteamcoach dan tegen jou: ‘je moet aan je anatomie werken’.”
Geen echte toets meer, het zal sommigen bekend in de oren klinken. Zo begon het probleemgestuurd onderwijs in Maastricht, in 1974. De student moest zelf op zoek naar informatie, leren uit eigen interesse en de voortgangstoets gebruiken om erachter te komen waar nog aan gewerkt moest worden. “We hebben tijdens het hele proces ook naar het verleden gekeken”, zegt Sieben. “Naar de sterke punten, naar wat Maastricht Maastricht maakt in het onderwijs. Bepaalde waardes komen daarbij steeds terug.”
Gewend
Het zou ook zomaar kunnen zijn dat de toekomstige student al gewend is aan deze manier van werken. Vergelijkbare systemen worden op meerdere middelbare scholen en MBO/HBO-instellingen al gebruikt. Wat ze daar ook hebben zijn ‘leerplaza’s’. Dit zijn ruimtes waarin studenten samen komen. Om te studeren, met elkaar te overleggen, een training te volgen of met een expert te praten. Zulke ruimtes zijn er op dit moment niet in de gebouwen aan de Universiteitssingel. “Ze zijn wel een essentieel onderdeel van het plan”, zegt Rethans. “We hebben binnenkort een grote sessie met de mensen van een concept design bureau, vastgoed UM, ICT, de universiteitsbibliotheek, collega’s van een fysiotherapie-opleiding in Nijmegen, waar gewerkt wordt volgens dit concept, en studenten om te kijken wat we willen en wat er mogelijk is.”
Het moet in ieder geval de plek worden waar alles samenkomt. “De leerplaza moet een plek zijn waar je als student heen wilt. Daar is iets te halen, daar moet je zijn”, zegt Sieben. Ook moet het flexibel en toekomstbestendig zijn. Net als het curriculum zelf. Zodat nieuwe (technologische) trends en ontwikkelingen erin verwerkt kunnen worden. “Je kunt tenslotte niet alles voorspellen.”