Joeri Bruyninckx kan naar eigen zeggen nog net een merel van een koolmees onderscheiden, maar verder reiken zijn luistervaardigheden niet. Niemand zal hem in alle vroegte het bos in zien trekken om een zeldzame vogel te spotten en technisch mooi op band te krijgen. Het stereotype van zonderlinge, monomane mannetjes lijken ornithologen en vogelaars maar niet kwijt te raken. “Ik weet niet of dat beeld nog klopt, maar ik zie wel dat ze een soort passie aan de dag leggen die niet altijd goed wordt begrepen.”
Zo is de gemeenschap sinds 2004 in de ban van de ivoorsnavelspecht, een imposant beest dat in Noord-Amerika in de jaren dertig al nauwelijks meer werd aangetroffen en uitgestorven leek. Totdat in 2004 berichten opdoken dat hij in Florida was gezien. De beelden bleken allesbehalve overtuigend en waren volgens de critici vaag en wazig. Niettemin, ook omdat de vogel het symbool is geworden van natuurbescherming, trok de overheid een hoop geld uit om de gebieden te beschermen waar de ivory billed woodpecker zou leven. Uitsluitsel is er nog steeds niet. Dat is frustrerend voor vogelaars maar ook voor wetenschappelijke instellingen en (befaamde) onderzoekers van wie de reputatie op het spel is komen te staan.
Bruyninckx schreef, op grond van historisch bronnenonderzoek in de VS, Groot-Brittannië en Duitsland, een proefschrift over de geschiedenis van deze community van wetenschappers en liefhebbers, hun praktijken, hun ideeën over de studie en registratie van geluid, de invloed van de technologie op het onderzoek, de banden met andere maatschappelijke groepen als radiomakers. Sinds de begindagen van de ornithologie rond 1880 draait alles om de vraag: hoe kun je vogelgeluiden het beste bestuderen, opnemen en delen? “Dat lijkt vanzelfsprekend”, zegt Bruyninckx, “maar dat is het niet. ‘Kijken is geloven’, heet het. En: ‘meten is weten’. Dus hoe objectief is luisteren eigenlijk?”
Natuurdocumentaires
Eind negentiende eeuw zijn ornithologen nog helemaal niet geïnteresseerd in de zang van vogels. Ze gaan het veld in om de dieren te schieten. “Beter tien de hand dan één in de lucht, zogezegd. De vogels werden opgezet en niet zozeer bestudeerd maar beschreven in termen van morfologie en de vederpracht. Voor het gedrag had bijna niemand belangstelling.”
In dezelfde periode raakt het afschieten in onbruik. “Sommige soorten lijken van de aardbodem te verdwijnen, mede door de grote vraag van de hoedenindustrie. Het idee ontstond om vogels te beschermen, wat gepaard ging met meer expedities en observaties. Al nam de oude garde geen genoegen met een beschrijving, men eiste een lijkje als bewijs.”
Begin twintigste eeuw vraagt men zich af hoe de geluiden het best kunnen worden vastgelegd. De oplossing: met behulp van het notenschrift. “Als ornitholoog moest je dus muzikaal geschoold zijn, de beeldtaal kennen, wat meteen als onderscheidend kenmerk diende en enig gezag verleende. Te antropomorf, vonden de critici, te muzikaal. Vogelzang laat zich niet vangen in ons toonstelsel.”
Het notenschrift verdwijnt als rond 1930 de microfoon zijn intrede doet. Het betekent een grote stap vooruit: weg met het subjectieve, ‘muzikale’ luisteren en lang leve de objectieve, neutrale opname. Het nadeel was alleen dat de apparatuur alles opneemt, inclusief vliegtuigen, andere vogels, et cetera. “Uit die tijd stammen de helden van het vakgebied, de David Attenboroughs van de radio, die naar nesten zoeken, microfoons installeren en dagenlang in de struiken liggen wachten. Werkten wetenschappers al langer samen met amateurs, in die dagen ontstaat de toenadering tot radiomensen, een verbond van kennis en techniek. Zij gebruiken de geluiden voor films, natuurdocumentaires maar ook voor commerciële, educatieve platen. Van die opbrengst pikten wetenschappers vaak ook een graantje mee.”
Lawaai
Geluiden opnemen was een hele onderneming met een bestelbus vol apparatuur, die zich niet altijd diep het bos in liet rijden. In de jaren vijftig komt de handzamere (magnetische) bandrecorder op de markt, en kunnen ornithologen ook makkelijker gezang afspelen in de natuur om te ontdekken hoe vogels erop reageren. De vraag waarom vogels eigenlijk zingen, valt nu ook beter te onderzoeken. Het illustreert hoe de techniek de wetenschap stuurt.
De technologie die in zwang raakt, is de spectograaf, een toestel dat geluid kan visualiseren, dat de structuur van geluidsgolven gedetailleerd in kaart brengt. Dit maakt het mogelijk om de variaties in het zangrepertoire van specifieke soorten te bestuderen. Zingt een koolmees op het platteland anders dan in het bos? En hoe leren ze hun zang? Is het aangeboren? Reageren ze op elkaar? “Het spectogram ziet men als de ultieme waterscheiding tussen subjectieve beoordeling en objectieve analyse, meestal in het lab. Al staat de typex altijd binnen handbereik om de bijgeluiden in de visualisatie te verwijderen.”
Het proefschrift valt in de onderzoeksgroep van prof. Karin Bijsterveld, die de sociale rol en betekenis van geluid bestudeert in de samenleving. Het laat zien dat wetenschap meer behelst dan alleen kijken, zegt Bruyninckx. “En dat het geen geïsoleerde praktijk is maar vaak vervlochten met de cultuur. Zo werd het instrumentarium in de vogelwetenschap geleend uit de muziek- en de radiowereld. Tegelijk blijkt welke vragen zijn beantwoord en welke zijn blijven liggen. De laatste decennia is er meer aandacht voor lawaai, iets wat men eerder liever kwijt dan rijk was.”