MAASTRICHT. “Ze hadden de meisjes gevraagd om voorop te lopen”, schatert prof. Trudy van der Weijden (huisartsgeneeskunde) terwijl ze samen met de andere ‘meisjes’ de trappen in de zaal van het Vrijhoftheater afsnelt, op weg naar het vak voorin dat gereserveerd is voor de hooggeleerde togadragers. “En dat hebben we nog gedaan ook!”, voegt ze er aan toe. De vrouwelijke hoogleraren van deze universiteit zijn kennelijk de beroerdsten niet als het college van bestuur de positie van vrouwen in de academische wereld tot thema voor de opening van het academisch jaar uitroept. Niet dat het hele programma ervan doordesemd is. In de ochtend wel, maar ’s middags besteedt alleen de gastspreker er aandacht aan. Zelfs de optredende jazzcombo, docenten van het conservatorium, heet Men of (the) South. Gelukkig, nou ja, is de pianist geblesseerd en vervangen door een vrouw die haar gastoptreden meer dan adequaat vervult, zeker in het afsluitende Ode an die Freude van Beethoven, het bekende Alle Menschen werden Brüder.
“Deze band moet serieus overwegen om zijn naam te veranderen”, grapt Jennifer Barnes, hoogleraar te Cambridge en belangrijkste spreker van de middag. Een rijzige verschijning die in prachtig Engels – dat hoor je niet zo vaak bij de universitaire feestjes – een bevlogen pleidooi houdt voor een evenwichtige benadering van het probleem. Vrouwen worden achtergesteld, zo veel is duidelijk, maar dat is een probleem voor iedereen: “This is not a women’s issue, it is a human issue.” Van mannen verwacht ze dat die zich net als vrouwen inspannen om de zaken recht te trekken.
Die aansporing heeft de voorzitter van het college van bestuur, Martin Paul, allicht wat minder nodig, gezien het mede door hem geagendeerde thema. Toch was het in zijn eigen traditionele openingstoespraak hoofdzakelijk de universitaire politiek die de klok sloeg. De Nederlandse universiteiten verkeren in een identiteitscrisis, zei hij. De buitenwereld eist inzicht in het gebruik van alle miljoenen subsidie en plaatst vraagtekens bij de autonomie die de instellingen claimen, terwijl tegelijkertijd van binnenuit bewegingen als Science in Transition en het Platform Hervorming Nederlandse Universiteiten strijden tegen de bureaucratie, de overregulering en de managerscultuur. Daar wil Paul wel iets over zeggen. Tot hilariteit van de zaal toont hij op het scherm achtereenvolgens plaatjes van minder aanlokkelijke leidersfiguren als Kim Jong-Il, Darth Vader (uit Star Wars) en George W. Bush. Zo erg zijn wij niet, wil hij maar zeggen, integendeel: als het op leiderschap aankomt kiest dit college voor “horizontaal management – dat is vertrouwen en vertrouwd worden - en openheid, voor participatie en consensus”, niet voor een top-down benadering ten koste van alles. “Ik voel me hier vaak niet zozeer voorzitter als wel secretaris-generaal van de verenigde naties van Maastricht”, klinkt het.
Mede daarom slaakt hij een hartenkreet: in de cultuur van openheid die de UM volgens hem kenmerkt, is er geen enkele behoefte aan alternatieve openingen van het academisch jaar zoals deze zelfde avond in het Landbouwbelang zal worden georganiseerd: “Die discussie hoort hier thuis, midden in de universiteit.”
En er moet Paul nog iets van het hart: de UM presteert goed in onderwijs en onderzoek en wordt, mede in het kader van de kennis-as, steeds relevanter voor de omringende maatschappij. Dat de buitenwereld verantwoording en controle wil van universiteiten begrijpt hij heel goed. Maar, zegt hij, dan dient die controle niet zo te verlopen als bij de jongste visitatie van de geesteswetenschappen, waar de faculteit cultuur- en maatschappijwetenshappen, net als zusterfaculteiten in het land, stevig onder uit de zak kreeg. Los van de bureaucratie die die visitatie met zich meebracht, terwijl toch net de hele instelling al een kwaliteitsstempel had gekregen, ligt ook de beoordelingscommissie zelf onder vuur. Zat daar wel genoeg deskundigheid in? Konden ze het hele veld overzien? Retorische vragen, dus hier moet nog verder over gesproken worden, vindt Paul.
Later die middag zal hij nog een opmerkelijke uitspraak doen, als een forse groep pioniers het podium betreedt. Het zijn – veertig jaar later - de eerste studenten die deze universiteit binnen haar muren had, begonnen in 1974, twee jaar voor de officiële opening van de Rijksuniversiteit Limburg en dus min of meer illegaal. De studenten geneeskunde waren geen ‘echte’ studenten, de docenten waren ‘adviseurs’. Het was dus lef hebben om hier te beginnen: “We deden het voor het onderwijssysteem en de opzet van de studie; de meesten waren elders ingeloot maar kozen toch voor Maastricht”, zal een van hen later zeggen.
Paul bevalt die opstelling wel: “Een mooi voorbeeld van de rebelse geest van het begin. Die moeten we vasthouden.”