TOEN
Bekakte school Ik kwam volstrekt onverwacht op aarde. Mijn moeder was geschokt. Toen mijn tweelingbroer was geboren, riep de dokter verschrikt: ‘Mevrouw, me dunkt, er komt er nog één.’ Dat was ik, en dan ook nog op Eerste Pinksterdag. Ik heb nog een broer, die is anderhalf jaar ouder. Mijn vader en moeder werkten als leraar op een lyceum in Baarn, waar ik mijn hele jeugd heb doorgebracht. Op zeker moment zaten we met z’n vijven op dezelfde school. Heel bekakt trouwens, iedereen deed aan hockey en tennis. Ik paste daar niet, gedroeg me als een langharige, linkse rebel, was lastig, verveelde me. Later begreep ik dat ik te weinig intellectueel werd uitgedaagd. Ik was een tiener met een sterke intellectuele inslag, had een abonnement op de NRC en Vrij Nederland. Op mijn zestiende schreef ik een ingezonden brief naar de NRC. Daarin nam ik het op voor Vredeling, minister van defensie, die onder vuur lag omdat-ie zich te emotioneel had betoond in een interview. Ik vond dat destijds getuigen van moed. Nu zie ik het als zwakte.
Gap year Na het eindexamen wilde ik niets meer met school te maken hebben en begon ik aan wat tegenwoordig een gap year heet. Ik werkte een tijd in de bouw, in Amsterdam en ging toen zonder Lonely Planet op pad. Ik heb in een fabriek in Londen gewerkt, druiven geplukt in de Bourgogne, en in een Spaans dorp gewoond waar ik mee reed om vechtstieren te bezorgen en Cruzcampo bier en waar het leven zich vooral in het café afspeelde. Het klinkt allemaal heel avontuurlijk maar het was soms natuurlijk ook eenzaam. Het was een klassieke zoektocht naar wie ik was en wat ik wilde. Ik kwam na de generatie van ’68, die voor ons een enorme vrijheid had veroverd. Maar, zoals Sartre schreef: we waren daartoe ook veroordeeld. Het was zaak om existentiële keuzes te maken. Voor mij werd duidelijk dat ik wilde schrijven, lezen, denken en ik stortte me met een grote honger naar kennis en literatuur op de studie. Ik schreef me in voor filosofie en letteren in Amsterdam.
NU
Romantiek Ik ben op elk moment schrijver, maar wel in verschillende gedaantes: filosoof, dichter, wetenschapper, essayist, criticus. Ik heb zeven dichtbundels geschreven, filosofische boeken, essays en veel in NRC Handelsblad en de Volkskrant, en ook in vaktijdschriften gepubliceerd. Ik kom goed tot mijn recht in de grensgebieden, vooral dat van filosofie en essayistiek. Ik verbind als ideeënhistoricus graag gedachten uit het verleden met hedendaagse maatschappelijke en cultuurfilosofische debatten. Die bevatten veel cliché’s, wat onvermijdelijk is en ook niet erg, maar de geschiedenis kan wel een nieuw licht werpen op de discussie. Ik heb de laatste tien jaar veel geschreven over de Romantiek en over authenticiteit, niet omdat ik daar zo van gecharmeerd ben, eerder met kritische distantie. De Romantiek, zoals die eind achttiende eeuw ontstond, heeft ons nog steeds in de greep, houdt ons gevangen. Alles moet authentiek en natuurlijk zijn, we zoeken naar ons ware zelf, de ware liefde, echt voedsel, de natuur, noem maar op. Een idioot verlangen, want zoals ik in mijn boek Rousseau en ik laat zien roept het verlangen naar echtheid altijd precies zijn tegendeel op: iets kunstmatigs, iets onwaarachtigs.
Schijnwerpers Die heb ik nooit bewust opgezocht, los van het tv-programma Zeeman met boeken misschien. Het is irritant dat je als schrijver (en als wetenschapper) de publiciteit moet zoeken, al geeft het ook bevrediging. Wie schrijft, wil bevestigd worden. Bij elk nieuw boek vraag ik me af: voor wie schrijf ik dit? Voor een breed publiek, geïnteresseerde leken, of academici? Soms valt er weinig te kiezen. Rousseau en ik had ik het liefst voor academici willen schrijven maar ik had maar vier maanden de tijd. Nu is het eerder een essay, waar ik de meeste bronnen uitgeschreven heb. Aardig is dat je dan meer respons krijgt. Mijn volgende boek gaat over kunst, autonomie en engagement.
Reizen Ik ben minder gaan werken [aan de faculteit cultuur- en maatschappijwetenschappen], want werk aan de universiteit gaat paradoxaal en ergerlijk genoeg ten koste van tijd om te schrijven. Aan de treinreizen van Amsterdam naar Maastricht ben ik verslaafd. Pieter Steinz van de NRC vertelde me ooit hoe hij vaak de trein heen en weer naar Groningen of Maastricht nam om rustig een boek te lezen.
STRAKS
Dood Natuurlijk ben ik bang voor de dood. Waarom? Een dier wil niet sterven. Het lijkt me onnatuurlijk geen doodsangst te kennen, je geen zorgen te maken over de oude dag, over hoe je af gaat takelen. Ik ben niet exceptioneel bezorgd, ik ben gezegend met een goede fysiek, maar we weten hoe het afloopt. Al neemt de angst af als je ouder wordt. Mijn moeder is 91, heeft iedereen om haar heen zien sterven en vindt het niet erg meer om dood te gaan. Het scheelt ook of je terugkijkt op een goed leven. Ik heb vijf kinderen, aardig wat boeken ‘geleefd’… hoor mij, een mooie freudiaanse verspreking…. Ja, ik had ook met boeken en wetenschap uit de wereld kunnen verdwijnen maar kennelijk wilde iets in mij ‘geaard’ blijven. Ik heb misschien niet voor niets in de bouw en op het platteland gewerkt, en een groot gezin, dat heeft me hoop ik met beide benen op de grond gehouden. Ik kan niet zeggen dat ik boeken schrijf om de dood te overwinnen. Het is prettig om dingen te maken die nooit meer weggaan, maar laten we niet vergeten dat we slechts een broodkruimel zijn op de rok van het universum, zoals Lucebert ooit dichtte.