Al jarenlang gaat Erik Driessen, hoogleraar medisch onderwijs, naar dezelfde kapper. Al zo lang dat Driessen – rommelige krullenbol - hem een exemplaar van zijn proefschrift cadeau deed. Bij de volgende knipbeurt kreeg de hoogleraar de wind van voren. Waarom hij zo’n grote broek aantrok? Waarom dat lelijke, bombastische taalgebruik? Dat had hij toch helemaal niet nodig.
Driessen: “Je schrijft je proefschrift uiteraard niet voor je kapper, maar hij had wel gelijk.”
Daarna bezocht de kersverse hoogleraar, die al publiceerde in toptijdschriften als BMJ en JAMA, de website Writersdiet.com. Op deze site - van Helen Sword, dichter en hoogleraar literatuurwetenschap in Auckland (VS) - kunnen onderzoekers een artikel uploaden en laten testen op leesbaarheid. “Ik zakte als een baksteen, over de hele linie. Dat terwijl ik in diezelfde tijd een hoofdstuk over academisch schrijven aan het afronden was voor het boek Researching Medical Education (2015).”
In dit hoofdstuk legt Driessen (met coauteur Lorelei Lingard) uit waarom zo veel wetenschappelijke artikelen niet te verteren zijn. “Onderzoekers beschrijven vaak wat ze hebben gedaan, hoe hun onderzoek is verlopen, maar daar is uiteindelijk niemand in geïnteresseerd. Lezers willen een overtuigend verhaal voorgeschoteld krijgen over een nijpend, actueel probleem.”
Drama
Als metafoor gebruiken de auteurs een cocktailparty waar een handvol senior-onderzoekers in een levendig gesprek verwikkeld is over het vakgebied. Als je mee wilt doen, moet je eerst je oor te luisteren leggen. Waar hebben ze het over? Dan moet je de argumenten helder krijgen om vervolgens de stap te wagen: erbij gaan staan, inhaken en iets zinnigs toevoegen. Je wilt niet dat het gesprek verstomt. Dus zorg dat je iets nieuws te melden hebt. Zo gaat het ook met een artikel: je mengt je in een lopende conversatie en wilt opgemerkt worden.
Nog een metafoor: zie de theorieën en begrippen als personages in een drama. Wie spelen de hoofd- en de bijrollen? Zorg in elk geval dat de lijst van dramatis personae niet eindeloos veel namen bevat, introduceer niet steeds nieuwe ‘personages’, of maak in ieder geval duidelijk waarom ze wezenlijk zijn voor het verhaal. Ook niet onbelangrijk: een drama kent een plot, dus zorg dat de lezer nieuwsgierig blijft en aan het eind een zekere voldoening krijgt. Liefst een ware climax maar op zijn minst antwoord op de vragen aan het begin.
Legostenen
Na de confrontatie met zijn kapper en het online testdrama toog Driessen naar de ‘nonnen’ in Vught, het wereldberoemde talencentrum. Misschien lag het aan zijn Engels. Niet dus. Zijn woordenschat bleek veel groter dan gedacht. Gebruik die dan ook, adviseerden de docenten.
Dat heeft hij gedaan, in een artikel dat een paar maanden geleden is geplaatst in het internationale vakblad Advances in health sciences education. Bij wijze van experiment rekte Driessen de grenzen van de wetenschappelijke mores op. “Ik heb het in de ik-vorm geschreven, beschrijf persoonlijke ervaringen, levensechte scènes. Allemaal stijlmiddelen die zogenaamd niet gebruikelijk zijn, maar een artikel wel aantrekkelijker maken. Als tussenkoppen heb ik, bedekt maar toch, de songtitel Food for thought van UB40 ingevoegd en een variant op de boektitel Kafka on the shore van Murakami. Daar heb ik Kafka at the hospital van gemaakt.” (Wat doet denken aan de Scandinavische onderzoekers die in elk paper, tientallen jaren lang, titels van David Bowie hadden ingevoegd – zonder dat overigens aan de grote klok te hangen.)
De hoofdredacteur van het internationale tijdschrift staat bekend als een grumpy old man. Hij heeft Driessen en zijn medeauteurs ooit onomwonden laten weten dat hij na drie pagina’s was afgehaakt en er niet over peinsde om het stuk te plaatsen. Nu accepteerde hij het artikel een dag later al: “Refreshing, very nice.” Hij ging het zelfs verspreiden, zei hij.
Experiment geslaagd! Het wordt dus wel degelijk gewaardeerd. Iets wat Driessen ook vanuit zijn eigen rol als hoofdredacteur van Perspectives on Medical Education weet. "Wat je liefst niet wilt, is platgetreden taal. Al die cliché-constructies, die legostenen, waar veel onderzoekers zich van bedienen.”
Pleonasmen
“Afzichtelijk jargon”, noemde rechtspsycholoog Harald Merckelbach het onlangs in zijn column voor NRC Handelsblad, getiteld Waarom geleerd proza zo lelijk is. Maar wat de toegankelijkheid evengoed smoort: idiote afkortingen, een krampachtige stijl en zombie-vocabulaire. Met dat laatste bedoelt Merckelbach woorden die weinig om het lijf hebben maar wel een zweem van diepgang suggereren, zoals ‘framework, dimensie, model’.
Merckelbach bevindt zich in het goede gezelschap van psycholoog Steve Pinker, die het essay schreef: “Why academics stink at writing”. En van Scott Lilienfeld die vorig jaar een lijst van nevelige vaktermen publiceerde. Termen die eerder iets verhullen dan verhelderen: ‘chemische onbalans’ of ‘operationele definitie’. Maar ook pleonasmen als ‘empirische data’ of ‘latent construct’.
Spannender
Jochen Cals, huisarts en onderzoeker, denkt dat veel stukken niet te harden zijn omdat het schort aan een logische structuur. Cals tuigt elk jaar samen met collega Daniel Kotz de tweedaagse Heuvelland schrijfcursus op voor jonge onderzoekers. Vandaag begint er weer een, in Slenaken. “Het is twee dagen lang open deuren intrappen”, zegt Cals, “en cruciaal daarbij is de rode draad. Te veel stukken waaieren alle kanten op waardoor je als lezer de draad kwijtraakt. Je moet steeds afwegen wat je wel en niet noemt en vooral niet alles willen noemen. Die neiging hebben veel wetenschappers. In de intro noemen ze vaak al de halve literatuur.”
Cals is het eens met Driessen: je moet geen ‘logboek’ van je onderzoek presenteren maar een verhaal vertellen. Tegelijk acht hij de experimenteerruimte beperkt. “Het format van intro tot en met de discussie zal in ieder geval niet veranderen en dat is ook prima, want al browsend vind je al snel wat je zoekt. De commentaren in tijdschriften lijken wel steeds losser van toon te worden. Waren die vroeger vaak gewichtig, zouteloos, gewikt en gewogen, nu zit daar vaak meer schwung in, meer eigen mening.”
Cals zou ook weleens een experiment willen doen, niet met de stijl maar op het vlak van het auteurschap: de onderzoeker schrijft het artikel van de intro tot en met de conclusies maar het tijdschrift vraagt een collega op hetzelfde vakgebied om de discussieparagraaf voor zijn rekening te nemen. “Een auteur die niet bij het onderzoek betrokken is geweest, kan de sterkte en de zwakte van de studie misschien beter inschatten. En kan wellicht ook de maatschappelijke betekenis ervan beter taxeren. Je krijgt een afgewogener stuk en spannender om te lezen.”
Nog een laatste tip: wie onzeker is over zijn Engels, kan teksten uploaden naar sites als Proofreadingservices.com. “Voor een euro of honderd krijg je gedegen commentaar over je taalgebruik en grammatica. We hebben het ook weleens gedaan, best handig, zeker als je geen native speaker in je team hebt.” Van de betere bladen als BMJ, die zich niet richten op specialisten maar op alle artsen, krijg je ook opmerkingen over de schrijfstijl. “Zeker als je gewichtig doet met moeilijke woorden of langdradig schrijft. Ze gaan er ook zelf doorheen, kiezen andere woorden en passen de volgorde van zinnen aan.”
Publieke opinie
Het is uiteindelijk een kwestie van vraag en aanbod, zegt Rob Bauer, hoogleraar institutionele beleggers. “Tijdschriften vragen om een bepaalde stijl en wetenschappers bieden daarom een bepaald soort stukken aan. Termen als ‘astonishing’ hoor je bijvoorbeeld al niet te gebruiken maar daar heb ik zelf lak aan. Ik ben inmiddels hoogleraar en schrijf uiteindelijk wat ik wil. Maar jonge onderzoekers die een A-publicatie najagen en carrière willen maken, moeten zich soms conformeren.”
Enige navraag leert dat Bauer binnen de School of Business and Economics geldt als een onderzoeker met een soepele wetenschappelijke schrijfstijl. Hij is zelf de eerste die dat relativeert. “Het heeft alles te maken met abstractieniveau. Als je over iets technisch als ‘asset pricing’ schrijft, over de koersvorming van aandelen op de beurs, dan zul je je in alle bochten moeten wringen om daar iets toegankelijks van te maken. Ik verdiep me bijvoorbeeld in het gedrag van beleggers en het thema duurzaamheid. Daar heeft iedereen een mening over. Bedenk ook dat economische artikelen vaak coproducties zijn van twee of drie auteurs, die ook echt meeschrijven. Dus van een eigen stijl is sowieso maar beperkt sprake.”
Toch blijkt Bauer wel degelijk een eigen signatuur te hebben. Hij schrijft opvallend lange, toegankelijke intro’s. “Waarom? Kijk, ik schrijf niet alleen voor een tijdschrift maar ik hoop ook dat de boodschap wordt opgepikt en in de publieke opinie een rol gaat spelen. Zo is m’n stuk over de desolate staat van publieke pensioenfondsen in de VS recent nog opgepikt door de New York Times en The Economist.”
Onverteerbaar
Daags na het gesprek stuurt Cals nog een artikel met de intrigerende kop: How to write consistently boring scientific literature. Het probleem is volgens de auteur dat “wetenschappers gedwongen worden om zaken als humor, satire en wijsheid te schrappen en zich te voegen naar de tirannie van jargon en een onpersoonlijke stijl.”
Dan volgen tien aanbevelingen voor een gortdroog en geestdodend artikel, waaronder: baken je onderwerp niet af; maak ellenlange stukken; laat illustraties weg (zeker de goede); onderdruk humor; en verwijs naar talloze papers voor overbodige uitspraken.
Dan weet je het zeker: het wordt een onverteerbaar stuk.