Onlangs kwam mij ter ore dat twee ouderwetse, oersaaie collegezalen bij de Faculteit Health, Medicine, and Life Sciences (FHML) op de schop gaan. Yes, dacht ik. Eindelijk stappen we af van ruimtes die uitnodigen tot frontaal onderwijs en passief luisteren. “Ruimtes waar studenten voornamelijk in slaap vallen en docenten twee uur naar zichzelf luisteren,” aldus studenten zelf. Maar toen ik het bestemmingsplan hoorde, kromp ik ineen: twee ‘nieuwe’ collegezalen volgepropt met zoveel mogelijk zitplekken. “Capaciteit is leidend,” werd mij verteld. De moed zakte me in de schoenen. Weer een gemiste kans om een leerruimte in te richten voor activerend onderwijs, hetgeen toch in de kern van ons probleemgestuurd onderwijs (PGO) zit ingebakken. Weer een voorbeeld van verkeerde prioriteiten en het niet tijdig betrekken van alle stakeholders - huisvesting, vastgoed, architecten, techneuten, docenten, studenten en onderwijskundigen.
Bovenstaande gebeurt helaas wel vaker binnen onze prachtige universiteit (en niet alleen bij ons). Dat terwijl Adam Finkelstein, internationaal erkende goeroe op het gebied van learning spaces, onlangs nog een prachtig inspirerend verhaal hield (in nota bene één van de bovengenoemde collegezalen). Over het belang van activerend onderwijs en over het samenkomen met alle stakeholders voordat er ook maar iets wordt bepaald. De koppen bij elkaar steken vanaf moment één. Met het onderwijs als uitgangspunt bij elk ontwerp.
Maar wat zijn dat eigenlijk, learning spaces? Landelijk spreekt men van ‘iedere fysieke plek, met of zonder technologie, die leerprocessen stimuleert’. Deze definitie komt in grote lijnen overeen met de vakliteratuur. Aan de UM betekent het echter ‘studieplekken’, die in de rest van de wereld worden aangeduid met ‘study places’, onder de noemer van learning spaces.
Afijn, laten we voor het gemak de landelijke definitie hanteren. Onze studenten zitten dus de hele dag door in learning spaces, die wij voor ze inrichten. Klaslokalen, collegezalen, studieplekken. Maar waar het vroeger volstond om gewoon wat tafels en stoelen neer te zetten, is de literatuur inmiddels kristalhelder: de inrichting van een ruimte heeft een enorme impact op het gedrag en de leerresultaten van studenten.
Toch gaat het vaak fout. Een paar voorbeelden:
- Op de nieuwe Tapijn-campus komen stakeholders zoals de UB en de faculteit SBE pas in een laat stadium achter hun verschillende doelen. De ruimtes zijn dan al voor het grootste deel uitgewerkt door een architect, zonder actuele, onderwijskundige en wetenschappelijke input. Gewoon meer van wat we al hadden.
- De nieuwe faculteit Science and Engineering (FSE) gaat naar het oude Mercedesgebouw in Randwyck. Een aantal enthousiaste medewerkers vraagt advies aan de UB voor het inrichten van drie onderwijsruimtes. En al die andere ruimtes dan? Tja, die waren al ingericht. “We zijn dus te laat…,” was de constatering. Behoorlijk ja. Vervolgens melden even later diezelfde enthousiaste medewerkers dat de UB ze gaat helpen bij het inrichten van hun learning spaces. Goed nieuws, zou je denken! Maar het gevaar ligt op de loer: de FSE-medewerkers hebben het over onderwijsruimtes, de UB heeft het over studieplekken. Definities lopen langs elkaar heen.
- De faculteit cultuur- en maatschappijwetenschappen richtte onlangs hun prachtige collegezaal opnieuw in. Kennelijk zonder onderwijskundige input, want het resultaat is tenenkrommend: rijen losse stoelen, die men met veel pijn en moeite in elkaar dient te klikken, met een veel te klein laptoptafeltje. Bovendien ga je naar huis met rugpijn. Flexibiliteit op papier was vast de bedoeling, maar in de praktijk blijkt het een drama. (Extra jammer is dat sommigen nu bij voorbaat alle andere stoelen afschrijven die ook maar een beetje flexibel zijn. Immers, als iemand eenmaal een slechte ervaring heeft gehad, zal dat wel voor alle flexibele stoelen gelden, nietwaar?)
- En tot slot het reeds genoemde voorbeeld bij FHML. Daar loopt momenteel een enorme herziening van het bachelorcurriculum geneeskunde. Hierbij heeft men een aantal leerpleinen voor ogen, gericht op het verhogen van interactie, het bouwen van een community en het vermijden van eenzijdig, frontaal onderwijs. Maar wat gebeurt er? Capaciteit is leidend en men richt de collegezalen voor de komende tien jaar in zonder enige vorm van flexibiliteit. En dat terwijl er inmiddels tal van praktijkvoorbeelden zijn van zalen waar groepswerk en interactie mogelijk zijn. Met telkens twee rijen op gelijke hoogte bijvoorbeeld, waarbij de stoelen 180 graden kunnen worden gedraaid.
Je hoeft geen hoogleraar te zijn om te zien waar het misgaat. Ten eerste praten we langs elkaar heen en ten tweede wordt er onvoldoende en op verkeerde tijden gecommuniceerd tussen stakeholders. Daardoor maken we verkeerde keuzes en eindigen we met traditioneel ingerichte onderwijsruimtes, die studenten vooral stimuleren hun hersenen zoveel mogelijk uit te schakelen. Als docenten graag alleen maar willen vertellen, doe dat dan in kennisclips op EleUM.
Interactie is de reden waarom studenten naar bijeenkomsten komen. Maar als wij onze onderwijsruimtes inrichten op zo’n wijze dat die interactie slechts beperkt – of niet – mogelijk is, wat voor boodschap zenden we dan uit?