"Wo zieje gittur enne van?" Een veel gestelde vraag als ik in een vrij weekend in de buurt van het Brabantse thuisfront rondwandel. Althans, als men het antwoord niet al weet omdat ze de inmiddels grijze viervoeter herkennen, en het eigenlijke baasje daarachter missen. Of omdat ze ondanks mijn vertrek naar Maastricht twaalf jaar geleden toch nog mijn gezicht herkennen. Een van de mooie dingen uit een dorp, als je het mij vraagt.
In Maastricht hoort men al snel dat ik mijn roots elders heb, en wordt zo'n vraag als hierboven niet gesteld. Hier weet men dan ook niet dat ik ‘van Herm van Ceel van Tontjes van de Schôrik’ ben. Ze weten ook niet dat ik een dochter ben van Els, hoewel ik toch steeds meer op haar begin te lijken. Die anonimiteit heeft voordelen op het moment dat je niet herinnerd wil worden aan je hartzeer. Het nadeel is dat ik geen herinneringen kan ophalen met anderen die haar zo lief hadden. En dat mis ik steeds meer, want voor mij blijft zij vijf jaar na haar overlijden nog altijd onderdeel van wie ik ben en wil zijn.
Dit weekend ging ik, terug thuis, niet alleen naar familie, maar ook naar een van haar oude collega's; haar maatje op het werk, en tegelijkertijd een goede vriendin. We bespraken de herinneringen, de leuke en de verdrietige. Ik wist het vooraf: zo'n bezoek doet pijn. Het is precies zoals iemand me ooit beschreef: het overlijden is als een wond. Een wond die heelt, maar littekens achterlaat. Daar heb je met tijden geen last van, maar soms wordt dat litteken wat opgerekt of gaat het open. Terug in het dorp, waar men weet ‘van wie ik er een ben’, gebeurt me dat geregeld. Het is de pijn die liefde achterlaat. Gelukkig vind ik in het dorp een groot deel van die liefde terug, als een pleister op de wond.
Stephanie Meeuwissen, arts-assistent Interne Geneeskunde in het MUMC+ en onderzoeker bij de School of Health Professions Education