De vraag aan Plooyer, dierenarts en sinds 2010 CPV-hoofd, was: laat eens zien waarom die miljoeneninvestering in een nieuw proefdierencentrum nodig is. Wat is er mis met de huidige behuizing? Een rondleiding dus. Dat kan, als ik me eerst uitkleed tot op de onderbroek en me vervolgens in een groen pak hijs, witte CPV-sokken aantrek en me in plastic klompen wurm. Alleen zo mag ik de verblijven van de kleine proefdieren in. We gaan naar de kelder. Hier zitten de ratten, muizen, cavia’s. Een medewerker – “noem zijn naam maar liever niet”, zegt Plooyer – is bezig bij een isolator, iets als een flink terrarium, een bak met een glaswand waaruit twee rubberen mouwen steken. Hij frommelt zijn handen er in omgekeerde richting in en kan op die manier bij de kooitjes met muizen, beestjes met “de hoogste gezondheidsstatus”, vrij van infectieziekten. Dat moet absoluut zo blijven willen ze bruikbaar zijn voor het volgende stadium, de fok. De fokafdeling zelf zit achter de muur, daar worden bijvoorbeeld transgene muizen gecreëerd, of obese exemplaren, al naar gelang het onderzoek waarvoor ze worden ingezet. De diertjes gaan er via een apart luik naartoe. Er gelden daar nog strengere hygiëne-eisen, dus daar mag ik niet in.
Plooyer legt intussen uit waar de problemen zitten. Om te beginnen is de ruimte als zodanig te klein geworden. Het CPV huist in een hoek van de UNS 50, recht tegenover de UNS 40. Sinds de oplevering van het gebouw in 1990 zijn de normen gewijzigd, maar is ook het aantal dierproeven toegenomen en dus het aantal dieren. Er zijn er steeds drie à vierduizend, in 2012 werden zo’n 15 duizend proeven gedaan. Met die aantallen is het inschikken, aanpassen, schipperen.
Ruimte en logistiek, daar is het meeste wel mee gezegd. In het CPV zelf kan niet of nauwelijks geopereerd worden, zodat de onderzoekers de dieren naar hun eigen labs verderop in het gebouw moeten meenemen. Over de facultaire gangen, waar jan en alleman loopt en infecties op de loer liggen. Plooyer: “We hebben nu drie jaar achter elkaar in een afdeling een Rota-infectie bij de muizen gehad, dat veroorzaakt onder meer diarree. Voor bepaald onderzoek zijn ze dan niet meer te gebruiken. We doen er alles aan, maar zoiets krijg je heel moeilijk weg in dit gebouw.”
Verder: het ventilatiesysteem zit aan zijn maximumcapaciteit en soms is dat te weinig. Geen ramp allemaal, toch ook niet helemaal comme il faut. De inspectie, zegt hij, houdt bij haar oordeel altijd wel rekening of je in een oud of een nieuw gebouw zit, “en we voldoen aan de normen, maar het is soms moeilijk.”
Via een klein operatiekamertje belanden we in de spoelkeuken, waar alle kooitjes, in feite plastic bakken, uit het hele gebouw, na sterilisatie terechtkomen. De bakken worden leeggemaakt, gedesinfecteerd in de wasstraat en opnieuw van kooivulsel voorzien. Sinds enige tijd is er airco in de spoelkeuken. Niet zozeer om te koelen, dat lukt niet, maar om het minder heet te maken. Voordien kon het hier tot 30 graden oplopen, vertelt een CPV-medewerker die blij is met de geboekte vooruitgang. Weer geen naam noemen? “Liever niet”, zegt Plooyer.
Muzak
Terug naar de begane grond. Naar de grote dieren: honden, varkens, geiten, schapen en ja, ook konijnen. Nu is alleen een witte jas genoeg, “hier gelden boerderijcondities”. Er zijn twee niet bepaald modern ogende operatiekamers. “Bij fysiologie hebben ze mooiere OK’s”, meldt Plooyer met gespeelde afgunst. “In de nieuwbouw krijgen we straks een triple OK. Dan doe je een kijkoperatie bij een varken en kunnen meerdere teams chirurgen in opleiding tegelijkertijd meekijken.”
Uit de hokken klinkt zachte muzak, “anders schrikken de dieren als je ineens binnenloopt”. De grotere dieren worden vooral voor orthopedisch en cardiologisch onderzoek ingezet. En dus is er een geit met een pacemaker en zien we een paar varkens met een kunstmatig aangebrachte kromming in de wervelkolom vanwege scoliose-onderzoek. Honden zijn vooral in trek bij cardiologen, de konijnen idem maar ook bij orthopedie, bijvoorbeeld om botinfecties te onderzoeken bij implantaten. Bij de hokken van de varkens en geiten is ventilatie een probleem: uitwerpselen en urine brengen veel ammoniak in de lucht, de dieren hebben er geen last van, mensen wel, maar beter ventileren gaat niet. Overigens komen deze dieren ook buiten; er is een weitje beschikbaar waar bijvoorbeeld de honden kunnen rennen en de varkens kunnen wroeten.
Rest, op de uiterste hoek van het gebouw, pal tegenover UNS 40, een met hoge platen afgeschermde open ruimte waar de dieren even naar buiten kunnen. Al jaren een bron van ergernis voor de gezondheidswetenschappers en psychologen in de UNS 40. De honden blaffen namelijk. En nog minder blij zijn ze met de plek ernaast, waar de dode dieren worden gedeponeerd om afgevoerd te worden door een destructiebedrijf. Dat komt dan met grijpers en tilt tonnen met daarin de kadavers over de muur. Niet het meest aangename schouwspel, vinden ze in het aanpalende gebouw, en dus: regelmatig commentaar. Ook dat zal straks verleden tijd zijn.