De hoop van ratten en muizen

De hoop van ratten en muizen

Alternatieven voor dierproeven winnen héél langzaam terrein

10-11-2011

Zelf heeft hij niet veel proefdieren nodig. “We gebruiken af en toe een muisje. Omdat we bijvoorbeeld levercellen nodig hebben.” Zijn vakgroep toxicogenomics is intussen uitgegroeid tot een van de kampioenen van proefdiervrij onderzoek. Onlangs kreeg prof. Jos Kleinjans bijna drie miljoen van de Europese Unie om samen met buitenlandse instituten verder te zoeken naar alternatieven voor proefdiergebruik.

Het was niet voor de eerste keer dat Europa stevig over de brug kwam met subsidie. Overheden, ook de Nederlandse, is er veel aan gelegen om het proefdiergebruik terug te dringen. Kleinjans: “Wat dat betreft hebben we politiek de wind in de rug, maar wat het allemaal inhoudelijk mogelijk heeft gemaakt is de biologische revolutie die we nu meemaken, de ontrafeling van het menselijk genoom zo’n tien jaar geleden en wat je daar vervolgens mee kunt doen. Op die golf surfen wij mee.”

De toxicologie, zegt hij, was voor die tijd “een beetje een eendimensionale tak van sport. Je probeert de schadelijkheid van chemische stoffen voor de gezondheid te bepalen. Je doet een testje, legt cellen in een kweekschaaltje en smijt er wat chemicaliën op, je ziet dat een stofje schade teweegbrengt in het DNA, schade betekent bijvoorbeeld het begin van het kankerproces, dus het stofje is mogelijk kankerverwekkend. Maar wat je niet ziet is waarom er DNA-schade optreedt, en ook niet waarom deze schade tot kanker leidt. Bij toxicogenomics meet je de reactie in het hele genoom, van zo’n 25  duizend genen die eiwitten maken, dus je krijgt veel meer informatie uit je experiment. Je ziet de moleculaire reacties op blootstelling, je brengt dat allemaal in kaart, in potentie zie je het hele werkingsmechanisme. Niet dat we nu alles al begrijpen, we weten bijvoorbeeld van een heleboel van die genen niet welke functie ze precies uitoefenen.”

 

Nachtmerrie

Voorlopig zijn dierproeven nog de standaard, zegt Kleinjans: “Want die zijn wettelijk verplicht zodra je bijvoorbeeld DNA-schade constateert in celkweekjes. Dus als je wilt weten of een chemisch stofje kankerverwekkend is bij de mens, dan geef je een rat of een muis gedurende tweederde van zijn leven dat stofje in een zo hoog mogelijke dosis, en na twee jaar tel je de tumoren. Neem bij wijze van spreken een nieuwe aftershave, die smeer je op rattenbekken en je wacht op de gezwellen. Nou ja, het voorbeeld is gelukkig niet meer actueel, er geldt inmiddels een Europa-breed verbod op het gebruik van proefdieren bij de ontwikkeling van cosmetica, dus die branche zit dringend verlegen zit om alternatieve toxiciteitsmodellen. Maar het gaat om het idee: wat kun je met zo’n dierproef? Het probleem is namelijk dat die voor de mens geen 100 procent uitsluitsel geeft. Een dierproef heeft gemiddeld maar een voorspellend vermogen van 6o procent, dat is net iets beter dan wanneer je een muntje opgooit. Met toxicogenomics behalen we nu in onze celkweken zekerheden van 85 tot 90 procent.”

En ziedaar, de maatschappelijke verontwaardiging over dierproeven krijgt dus een fiks steuntje in de rug op basis van puur en strikt wetenschappelijk redeneren: dierproeven zijn gewoon niet goed genoeg.

Hóe erg dat niet-goed-genoeg kan uitpakken bewees het geval van het farmaceutische bedrijf TeGenero, dat in 2006 een clinical trial, de laatste ontwikkelingsfase waarin een geneesmiddel bij mensen wordt getest, in een nachtmerrie zag veranderen. Het middel was bedoeld om de werking van het immuunsysteem te bevorderen. Kleinjans: “Het was op dieren uitgeprobeerd, zelfs aan apen – genetisch dicht bij de mens - gegeven in tamelijk hoge doses, zonder problemen, dus het leek veilig. Maar toen zes vrijwilligers het kregen toegediend belandden ze binnen een paar uur op de intensive care, en het had fataal kunnen aflopen. Een drama, ook nog eens in economische zin als je bedenkt dat het gemiddeld 800 miljoen kost om een geneesmiddel te ontwikkelen, tot aan de fase van de clinical trial. Als het vervolgens toch schade bij de mens blijkt op te leveren kun je het weggooien. De afgelopen tien jaar gebeurde dat in zo’n 30 tot 40 procent van de gevallen. Dat is erg voor de industrie maar ook voor de patiënten voor wie het bedoeld was, omdat die dan nog steeds geen goed geneesmiddel hebben.”

Vandaar, meldt Kleinjans terzijde (“dit heeft even niets met dierproeven te maken”) dat farmaceuten om hun verliezen te compenseren “allemaal naar een blockbuster medicijn streven dat liefst door de halve wereldbevolking zal worden ingenomen”. En nog een zijstapje, grinnikend: “Soms helpt het toeval dan een handje mee. Een middel dat vaatverwijding bevorderde om zo hart- en vaatziekten tegen te gaan ging de klinische trial in met mannelijke proefpersonen. Het werkte niet op die hart- en vaatziekten maar die mannen kwamen wel allemaal met een grijns op hun bek het lab uit. Dat werd dus viagra.”

 

Neelie Kroes

Terug naar de toxicogenomics. Het lukte de vakgroep van Kleinjans om zich daarmee in de afgelopen jaren goed in de kijker te spelen, zowel nationaal als Europees. Hij haakte aan bij het Nederlands genomics initiative (NGI), vanaf 2003 gefinancierd met in totaal zo’n 600 miljoen euro door verschillende ministeries en bedoeld om het genomics onderzoek aan te jagen en daarbij vooral ook – in opdracht van de Tweede Kamer - de alternatieven voor dierproeven niet uit het oog te verliezen. In samenwerking met andere Nederlandse onderzoeksgroepen had hij eerder de Europese Commissie benaderd met de suggestie om dit soort research naar alternatieven te stimuleren, wat hem via via weer de opdracht opleverde een nationaal centrum te vormen, het Netherlands Toxicogenomics Centre, en dat te coördineren. Daarin werkt men samen met de industrie, iets wat goed in het straatje past van het NGI, en Kleinjans cum suis scoren nu weer met een flinke subsidie van Eurocommissaris Neelie Kroes (informatica) voor een project om gegevensbestanden uit zeven grote Europese studies op het gebied van toxicogenomics samen te brengen en te koppelen aan databases over menselijke ziekten. Kleinjans: “Die hele data-analyse, met gigantische bestanden, moet nog ontwikkeld worden, vandaar de link met de portefeuille van Kroes.”

 

Behoudend

Activiteit genoeg dus, maar waarom vermindert het aantal dierproeven in ons land dan nauwelijks en stijgt zelfs het aantal gebruikte dieren? Dat heeft alles met conservatisme te maken, zegt Kleinjans: “Wetenschappers kunnen nogal behoudend zijn. Als je met een rattenstudie mooie publicaties in high-impact tijdschriften hebt gekregen is er niets gemakkelijker dan om het de volgende keer weer zo te doen.”

Bovendien staat het testen op schadelijke stoffen met toxicogenomics-methoden nog in de kinderschoenen. Diezelfde overheid die tamelijk scheutig is met subsidies op dit terrein is tevens uitermate voorzichtig als het gaat om het accepteren van nieuwe testmethoden. En het is de overheid die bepaalt welke chemische stof veilig is voor de gezondheid en welke niet, en dus ook welke proeven nodig zijn om uitsluitsel te krijgen. De proeven zullen zich eerst moeten bewijzen. Een van de onderzoekers van de vakgroep Toxicogenomics, Joost van Delft, heeft een aanvraag liggen bij het European Centre for the Validation of Alternative Methods (ECVAM) voor de goedkeuring van een toxicogenomics-test die geen dierproeven vereist. Kleinjans: “Het is een methode om onbekende stoffen te testen, in dit geval op DNA-schadelijke eigenschappen. Die aanvraag ligt er nu een klein jaar, een eerste evaluatie is alvast positief uitgevallen. ECVAM geeft een keurmerk aan goede onderzoeksmethodes die betrouwbare resultaten opleveren, wat weer de kans vergroot dat de wetgever ze accepteert. Dat Europese traject is belangrijk. Als straks bijvoorbeeld het Europese Geneesmiddelenagentschap die uitkomsten overneemt, volgen de nationale overheden meestal vanzelf.”

 

Maar de overheid gaat niet bepaald overhaast te werk. Kleinjans: “Bij TNO is iemand zwaar gefrustreerd geraakt omdat hij een alternatief had ontwikkeld voor een test die gebruikt werd  in de cosmetische industrie: het indruppelen van de oogjes van een levend konijn. De onderzoeker kwam er achter dat je daar ook koeienogen voor kunt gebruiken, die bij massa’s uit de abattoirs komen. Het heeft twintig jaar geduurd voordat hij het geaccepteerd kreeg.”

 

Auteur: Wammes Bos

Philip Driessen

Tags: dierproeven,proefdieren

Voeg reactie toe

Klik hier voor onze privacyregels

Vanaf januari 2022 plaatst Observant alleen nog reacties van mensen wier naam bekend is bij de redactie.