Actievoerder Robert Molenaar: “Met de wet openbaarheid van bestuur (wob) in de hand hadden we informatie over dierproeven met honden opgevraagd. En we hadden mazzel: meestal gaat het om onderzoek dat al klaar is, hier moesten de experimenten nog beginnen. Misschien konden we ze verhinderen. Ik heb de Spits benaderd, want dat is, of was, toch een soort landelijke studentenkrant. Vrijdag 22 augustus 2014 stond het erin: Labradors gedood in het lab. We hebben toen ook meteen de free the labradors site gelanceerd, met de petitie.”
Onderzoeker prof. Frits Prinzen: “Op zondagavond kreeg ik een telefoontje van de decaan. Of we al begonnen waren. Nog niet, de eerste operatie stond voor dinsdag op het programma. ‘Dan zetten we je experimenten on hold’, zei hij. Mede vanwege die handtekeningenactie. Het waren er al snel heel veel. Ik dacht oké, laat de storm maar even overwaaien, over hooguit een maandje kunnen we verder.”
Wat in dat bewuste augustusweekend begon was niet alleen een internetpetitie, maar vooral ook een storm van verbaal geweld in de sociale media. En wat doe je als die “kankerhomo’s” bij de universiteit een pijnlijke dood wordt toegewenst? En dat ze de kinderen van de “dierenbeulen” ook nog wel zouden weten te vinden? Op de site van Spits wordt doodkalm gesuggereerd dat de UM beter pedo’s voor die experimenten kan inzetten, of asielzoekers, of Volkert van der Graaf. Alles beter dan labradors.
De bestuurders, onder wie de decaan van de faculteit gezondheid, geneeskunde en levenswetenschappen FHML prof. Albert Scherpbier, schrikken zich een ongeluk. Ook de autoriteiten nemen de dreigementen serieus. De politie vindt het geen overdreven luxe om de decaan een tijdje persoonlijk te beveiligen. Scherpbier: “Je weet niet wat mensen gaan doen. Uit het buitenland weet je: ze breken in, bevrijden honden, belagen medewerkers van instellingen, dat kan allemaal gebeuren. En dan niet zozeer door die organisaties die tegen dierproeven zijn, maar vooral door de meelopers, de volgers.”
Hij besluit, in overleg met het college van bestuur en vooral voorzitter Martin Paul, om het onderzoek op te schorten. Hij wilde “tijd kopen”, zegt de decaan nu. Verder bedenken ze in de loop van die week dat het een goed idee zou zijn om deskundigen van buitenaf naar dit voorgenomen labradoronderzoek te laten kijken. Een ander trucje om tijd te rekken en de activisten in slaap te sussen? Bij hoog en bij laag wordt bezworen dat dat niet het geval is. Scherpbier: “De gedachte was: misschien schort er iets aan onze procedures, doen we dingen niet handig. Het is altijd goed om er buitenstaanders bij te halen, we doen het wel vaker.” Collegevoorzitter Paul denkt dat alleen een derde partij de buitenwereld zal kunnen overtuigen van het gelijk van de UM, nu de discussie over de hondenproeven zo gepolariseerd is. Want hij heeft alle vertrouwen in een positief rapport.
Diezelfde maand september worden potentiële commissieleden door het secretariaat van de decaan benaderd. Vervolgens blijft het heel lang stil, melden twee van hen, de Utrechtse (dier-) ethicus dr. Frans Stafleu en de eveneens Utrechtse proefdierdeskundige dr. Harry Blom. “Ik dacht, horen we er nog iets van?” zegt Blom. Uiteindelijk zullen ze begin februari 2015, vier maanden later, pas bij de UM op bezoek komen (zie kader). Ze vragen vervolgens nog wat extra stukken op; ook dat duurt lang voor die binnenkomen. Het rapport wordt uiteindelijk medio april ingeleverd. De buitenwereld zal er pas tweeëneenhalve maand later, op 2 juli, van vernemen.
Traineren
Vanwaar al die vertraging? Dat blijkt bewust beleid. Decaan Scherpbier, die in dit hele proces met de zegen van het college van bestuur de regie voert, is er alles aan gelegen om de rust te doen weerkeren. Dus kiest hij er voor om de zaak te traineren: “Ik had geen haast, ik wilde veel afwegen, veel praten. Had ik het sneller moeten doen? Waarom zou ik? Omdat de onderzoekers verder wilden? Die moesten maar even wachten.”
Prof. Mark Post, voorzitter van de vakgroep fysiologie waartoe ook Prinzen behoort: “Het had de zaak juist goed gedaan als die commissie snel aan de slag had gekund. Dat er kordaat was opgetreden, om aan de buitenwereld te laten zien dat wij hier bij de UM volgens de regels werken, precies wat die commissie later heeft geconstateerd. Dan had Prinzen verder gekund met zijn onderzoek.”
Angst voor nieuwe ophef bepaalt Scherpbiers agenda. Hij verwacht dat elke letter in de media het vuur weer zal doen oplaaien, de bedreigers activeren, de risico’s “voor mijn mensen, en de dieren” vergroten. Dus houdt hij zich stil, vragen wimpelt hij af. Wanneer wordt de commissie geïnstalleerd, met welke opdracht, wie zitten er in? Geen antwoord. En het onderzoek staat nog steeds in de wacht.
Dat hij de namen van de leden pas bij publicatie van het rapport onthult, heeft te maken met diezelfde angst: “Er had hen wat kunnen overkomen.” Commissielid Blom is er desgevraagd verbaasd over. “Onze veiligheid zou in het geding zijn? Dat kan ik me niet voorstellen. We verschijnen allemaal regelmatig in de media.”
Mark Post vindt ook dat men bij de UM niet zo bang moet zijn. “Controversiële onderwerpen, protest en gedoe, dat hoort erbij, daar ben je universiteit voor. Ik ben zelf ook wel eens bedreigd. Dat is uitgezocht, er was niks aan de hand.”
Geen barricademensen
Kan Scherpbier zonder slag of stoot zijn gang gaan in de faculteit, de universiteit? Krijgt hij steun? Wel van de kant van zijn collega’s in het faculteitsbestuur, wel van het college van bestuur. Maar onder wetenschappers, zegt hij zelf, was er weerstand.
Dat klopt, maar weinig tot niets daarvan is in de buitenwereld doorgedrongen. Dat Frits Prinzen niet blij was met bestuurlijke oekaze om zijn onderzoek op te schorten ligt voor de hand, maar het duurde een half jaar voordat hij openlijk kritiek leverde en tegen Observant verklaarde dat de UM hier een fout had gemaakt. Dat leverde hem vervolgens wel meteen de toorn van de facultaire top op, vertelt hij.
Weerstand leeft tevens bij Carim, het hart- en vaatziekteninstituut waarbinnen Prinzen zijn research doet. Directeur prof. Thomas Unger heeft, zo laat hij weten, zijn decaan meermalen duidelijk te verstaan gegeven dat het onderzoek van Prinzen belangrijk is, vooral door de directe link met de patiëntenzorg, en dus niet zou moeten worden stilgelegd. Een openlijke stellingname werd het niet.
Ook Mark Post heeft, eveneens binnenskamers, stevig gefulmineerd tegen de opschorting van het hondenonderzoek. “Op 25 september ’14 was er een periodiek overleg van de vakgroepsvoorzitters met het faculteitsbestuur, en daar hebben we een tamelijk verhitte discussie gevoerd, vooral met vicedecaan Nanne de Vries. Ik heb gezegd dat ik me als burger tekort gedaan voelde. Ik verwacht dat de UM met mijn belastinggeld goed onderzoek doet om de gezondheidszorg te verbeteren. Dan komt er een stelletje activisten voor je deur staan en je trekt je keutel in?”
Opvallend was toen wel, zegt hij, dat slechts twee van de circa 25 vakgroepsvoorzitters (Post en cardioloog Harry Crijns) zich roerden. “De rest hield zich afzijdig. Vreemd, ja. Want het gaat hier tenslotte om een inperking van je mogelijkheden om onderzoek te doen, door bestuurders. Dat is een fundamentele kwestie, het raakt aan de academische vrijheid. Ik denk dat het te maken heeft met een algemene mentaliteit onder wetenschappers. We zijn geen barricademensen. Je bent bezig met het thema van je volgende onderzoek en hoe je daar geld voor kunt krijgen. En zo lang je zelf je gang kunt gaan.., tja. Daarnaast speelt een gevoel van machteloosheid. Dierproeven zijn nodig voor nieuwe medicijnen, nieuwe behandelingen, maar de regelgeving wordt steeds restrictiever. Die trend valt kennelijk niet te keren.”
Prinzen daarover: “Dat er zo weinig support was, vond ik teleurstellend. Minstens acht vakgroepen werken met dieren, die hadden ons kunnen steunen.”
Belofte
Dat Post zich naar buiten toe diplomatiek opstelde, bijvoorbeeld toen hij namens de universiteit begin september 2014 optrad als deskundige bij een persconferentie over de affaire, had alles te maken met een belofte die zijn decaan Scherpbier in dat kader had gedaan. Post: “Vooraf hadden we antwoorden geformuleerd. Afgesproken is toen dat, als die externe commissie geen bezwaren zag in het onderzoek met de honden, we dat weer zouden opstarten. Dat heeft Albert toen ook in die persconferentie gezegd, en hij voegde er aan toe dat ze alleen zouden stoppen als dat door de maatschappij, de politiek, zou worden opgelegd.”
Die belofte is niet gestand gedaan. De commissie gaf (na alle vertraging) inderdaad groen licht, afgelopen voorjaar, maar op dat moment was decaan Scherpbier al om: ergens na de jaarwisseling 2014-’15 (“ik weet het niet precies, in ieder geval nog niet in december”) besloot hij dat er aan de UM überhaupt niet meer met honden zou worden gewerkt. Het was allesbehalve een lichte afweging, zegt hij. In de loop van de maanden “heb ik heen en weer gewiebeld. Ik vond het een vreselijk dilemma. Het onderzoek en het nut voor patiënten aan de ene kant, de veiligheid van mensen en dieren aan de andere.”
Dat laatste gaf uiteindelijk de doorslag, maar de vraag is: op basis waarvan? Scherpbier verklaarde afgelopen zomer tegenover Observant dat de UM-veiligheidsfunctionaris hem had laten weten dat de veiligheid van medewerkers niet gegarandeerd kon worden. Scherpbier bleek echter deze functionaris, Paul van Eekeren, niet rechtstreeks gesproken te hebben. En Van Eekeren bleek er anders over te denken: “Ik heb niet gezegd dat het onveilig is. En risico loop je altijd, iedereen, ook als je de straat oversteekt. Ik heb wel suggesties gedaan om de situatie te verbeteren met organisatorische, bouwkundige, en elektronische maatregelen.” Verder verklaarde hij in hetzelfde artikel dat er “sinds september vorig jaar geen aanwijzingen zijn binnengekomen” die op een verhoogde dreiging wezen. Het was dus al driekwart jaar rustig.
Onderzoeker Frits Prinzen nu: “Toen ik dat las ben ik wel boos geworden. Want wij als wetenschappers weten niets van die veiligheidskant, daar leun je op de bestuurders. Die moeten dan wel met iets méér dan een gut feeling komen.”
Scherpbier huurde ook nog een extern adviesbureau in om de risico’s van voortgezet onderzoek met honden te beoordelen. Dat was International Security Partners uit Lelystad, een bureau met expertise op het gebied van dieractivisme. Zij rapporteerden in de tweede helft van mei, een tekstueel iets aangepaste definitieve versie arriveerde eind juni. Ook dit rapport werd door de decaan aangevoerd als ondersteuning voor zijn (feitelijk al genomen) besluit om met de honden te stoppen. Wie echter de conclusies leest, zal dat verbazen. De risico’s worden niet overdreven groot geacht en bovendien blijkt dat ook stopzetten van de proeven niet betekent dat de UM gevrijwaard blijft van bijvoorbeeld bedreiging en intimidatie of van reputatieschade. Alleen wordt het risico wel hoger als de proeven worden hervat, maar daar is wat op te bedenken. Bovendien zijn het vooral de leiding van de centrale proefdiervoorziening CPV en het college van bestuur die eventueel verhoogd risico lopen, voor gewone CPV-medewerkers zelf blijft dit risico in alle gevallen laag.
Kern van het advies is: de UM kan de hondenproeven hervatten, mits er maatregelen worden genomen die de risico’s beperken. Die maatregelen behelzen ruwweg hetzelfde als wat Van Eekeren al voorstelde: in het gebouw van de UNS 50, waar de CPV is gevestigd, enige bouwkundige en vooral elektronische aanpassingen (camera’s, ‘trilcontacten’ etcetera), en heel belangrijk: doe het dagelijkse vervoer van de honden naar de speelweide - een paar honderd meter van het gebouw verwijderd - voortaan per bestelbusje met een automatische deuropener zodat men pas binnen de hekken hoeft uit te stappen. Met dit complex aan ingrepen, zo concludeert het bureau is er veel te winnen.
Maar het faculteitsbestuur onder leiding van Scherpbier had toen al besloten deze weg niet in te slaan. Verder was het ook te duur, vond de decaan, gezien ook het nieuwbouwproject voor een biomedisch centrum dat in principe voor proefdieren bestemd is en dat over vier jaar klaar moet zijn. Te duur? Een goed ingevoerde bron meldt dat de aanpassingen ongeveer een ton zouden kosten; een stuk goedkoper dan de drie ton die volgens Scherpbier zelf wordt uitgegeven om Frits Prinzen op een nieuwe onderzoekslijn te zetten.
Bottomline blijft, zegt Scherpbier, dat het grootste veiligheidsrisico, de verplaatsing van medewerkers met honden naar de speelweide, niet af te dekken is. En, zegt hij, “ik heb ook rekening te houden met de gevoelens van angst onder het CPV-personeel”. Uit de CPV komen gemengde berichten. Dat de een nu eenmaal wat banger is aangelegd dan de ander en dat echt niet iedereen stijf staat van angst. Dat de hondenverzorgers het erg jammer vinden dat hun taken zijn weggevallen. CPV-hoofd Barry Plooyer: “Natuurlijk vinden ze het jammer dat ze niet meer met de honden kunnen werken, dat is hun lust en hun leven, en ze staan achter dit onderzoek. Maar daaruit mag je niet een op een afleiden dat ze willen dat de faculteit er mee doorgaat.”
Bamboetuin
Intussen leeft onder onderzoeksleiders (principal investigators, PI’s genoemd) van Carim het sterke gevoel dat het faculteitsbestuur nauwelijks iets heeft gedaan om het onderzoek overeind te houden. Prinzen en Post zijn die mening toegedaan, en ook een aantal willekeurig door Observant benaderde andere PI’s laat zich in die zin uit. Prof. Matthijs Hesselink: “We hebben in Nederland het systeem van dierexperimentencommissies die onderzoek toetsen. Die DEC’s leveren het maatschappelijk en democratisch draagvlak. Als zij het goedkeuren moet je het kunnen doen.” Hesselink heeft niet de indruk “dat er uitputtend gezocht is naar alternatieven. Als ik bestuurder was, had ik me daar verantwoordelijk voor gevoeld.”
Zijn collega Mark Post heeft ooit ten overstaan van de facultaire bestuurders de suggestie gedaan om de inpandige bamboetuin in de UNS 50 tot hondenuitlaatplek te bestempelen. Dat voorstel werd ter plekke weggelachen. Volgens de decaan is die bamboetuin “voor mensen, niet voor honden”. Hesselink: “Ik zou er geen moeite mee hebben. Of waarom niet op het dak? Op de UNS 40 ligt al gras, geloof ik. Met wat kleine ingrepen moet het te doen zijn.”
(Aardig detail: collegevoorzitter Martin Paul refereert in dit verband aan de universiteit van Heidelberg waar hij ooit werkte en waar inderdaad de proefdieren het dak tot hun beschikking hebben. Ook Barry Plooyer zegt “dat het een alternatief zou kunnen zijn”.)
Prof. Erik Biessen stoort zich eraan dat de discussie over het hondenonderzoek niet breed binnen de faculteit gevoerd is. “Wat zijn de afwegingen? Die hebben we nooit duidelijk gehoord. En we moeten zorgen dat we niet de speelbal van de publieke opinie worden. Voor je het weet zijn andere diersoorten aan de beurt en kun je geen onderzoek meer doen.”
Toch, Scherpbier mag geen aandacht hebben besteed aan dit soort oplossingen, hij heeft wel gecheckt of het onderzoek van Prinzen elders door zou kunnen gaan. “In Nederland en daarbuiten, Aken, Luik. Ik kreeg geen soepele reacties. Alleen Utrecht vond het bespreekbaar.”
Prinzen daarover: “Dat heb ik geweigerd. Ik vind het hypocriet, wij zouden hier veiligheidsrisico’s lopen en dan zadelen we hèn ermee op. Bovendien is het praktisch onwerkbaar, om jarenlang vanuit Maastricht in Utrecht de experimenten te doen.”
Bezwaarschriften
Hoe gaat het nu verder? Prinzen is een nieuwe onderzoekslijn gestart waar hij varkens, geiten en schapen voor gebruikt. Honden zijn door Scherpbier in de ban gedaan. “Definitief”, zegt hij, maar ook weer “niet voor de eeuwigheid”. Het is niet zijn enige paradoxale uitspraak. Het nieuwe biomedisch centrum BMC, voorheen Vivarium gedoopt, is bedoeld voor proefdieronderzoek en –verblijf maar wordt “zo flexibel opgezet dat ook andere functies mogelijk zijn”. Het wordt “niet ingericht op honden”, maar het is “niet onmogelijk” dat die later toch weer in beeld komen. Scherpbier wil ook wel toegeven dat, als het nieuwe BMC er al was geweest, het onderzoek met de labradors gewoon door had kunnen gaan.
Intussen voert hij periodiek overleg met Robert Molenaar van Animal Rights. Molenaar verklaarde een jaar geleden nog dat hij de bouw van het Vivarium/BMC met alle mogelijke juridische middelen, bezwaarschriften et cetera, zou trachten te verhinderen. Is hij dat nog steeds van plan? Molenaar: “Nee, men heeft me verzekerd dat er steeds minder dieren zullen worden gebruikt en dat het afgelopen is met de honden. En we zijn in gesprek met de UM. Dan ga ik nu geen bezwaarschriften meer indienen.”