Het was het vorige kabinet dat tot de slotsom kwam dat Nederland harder aan proefdiervrij onderzoek moest gaan trekken. Staatssecretaris Martijn van Dam vroeg in 2016 aan het Nationaal Comité advies dierproevenbeleid om een ‘afbouwschema’ van dierproeven op te stellen. En dat is gebeurd. In 2025 moet Nederland “wereldleider zijn in alternatieven voor dierproeven”, en zou het wat “de meeste dierproeven” betreft zo’n beetje verleden tijd moeten zijn, was de conclusie. Dat is dan vier jaar nadat in Maastricht het splinternieuwe universitaire proefdierencentrum in gebruik zal zijn genomen. Prof. Leon de Windt is de projectleider. “Tja”, zegt hij, “er is niets tegen dromen, je kunt ook een kolonie op Mars willen inrichten, waarom niet. Maar ze vertellen niet het volledige verhaal. Straks jagen ze de biomedici, farmaceuten, het medisch onderzoek allemaal de grens over. Want het werk moet toch gedaan worden, als je tenminste medicijnen wilt ontwikkelen, of allerlei devices voor in het lichaam, of diagnostiek wil verbeteren. Internationale wetgeving schrijft voor dat je niet zo maar iets mag testen op mensen. Ik vind het heel stoer om iets te beweren waarvan je weet dat het niet waargemaakt kan worden.”
Hij vervolgt: “Het gaat nog wel dertig jaar duren voordat we zonder dierproeven kunnen, als het al ooit lukt. Er zijn ontwikkelingen, maar snel gaat het niet. Men kweekt nu miniorgaantjes in het lab, minidarmpjes bijvoorbeeld, alleen hebben die geen zenuwen, geen bloedvaten, en geen verbindingen met andere organen. Als je op basis daarvan direct met patiëntstudies begint, komen er ongelukken van. Je hebt toch echt een intact organisme nodig, een proefdier dus, en die complexiteit kunnen we in het lab nog niet bereiken.”
Toch vermindert het proefdiergebruik in Nederland gestaag, althans, dat valt te lezen in de jaarlijkse rapportages van de Voedsel- en Waren Autoriteit, die ook het proefdierwezen in de gaten houdt. Het jongste rapport, Zo doende 2016, meldt een vermindering van het aantal dierproeven in Nederland met zo’n 15 procent: 449.874 in 2016, terwijl het er het jaar daarvoor 78.285 méér waren. Ook bij de UM is een dalende trend te zien. Hier werden in 2016 in totaal 4927 dierproeven gedaan, vooral op muizen (2787) en ratten (1906). Een jaar eerder ging het om 6161 dierproeven met onder meer ruim 4000 muizen.
Hoopvol
Voor bestuurders was deze trend aanleiding om het nieuwe proefdierencentrum Biomedisch Centrum (BMC) te noemen. Want als er straks inderdaad minder dierproeven nodig zijn, kunnen de faciliteiten gemakkelijk omgebouwd worden naar ‘gewone’ labs voor biomedisch onderzoek, klonk het. Voordeel nummer twee: bij deze naam denkt geen mens nog aan dierproeven, en dat kan schelen in de last die men van dierenactivisten verwacht.
Dat er een nieuw proefdierencentrum moet komen, daarover is men het binnen de faculteit FHML wel eens. Al heel lang. Want de bestaande Centrale proefdiervoorzieningen (CPV) zijn ontoereikend. Niet genoeg ruimte, geen goede ventilatie, de huisvesting van de dieren - van muizen tot geiten - is niet meer up to date en de situering binnen de muren van de UNS50 is ook al niet ideaal, mede uit het oogpunt van beveiliging.
In 2011 leek de kogel door de kerk, getuige de hoopvolle aankondiging in de FHML-begroting voor 2012: een “nieuw te bouwen VivariUM” (de toenmalige benaming) dat in 2014 klaar zou zijn.
Het jaar 2014 ging echter voorbij zonder nieuw gebouw. Maar het ging zeker niet rimpelloos voorbij. In de zomer van dat jaar maakten activisten bekend dat de UM proeven op grote honden, labradors, zou gaan uitvoeren. Er barstte een publicitair pandemonium (inclusief bedreigingen) los waar de universiteit zo van schrok dat de proeven eerst werden opgeschort en later helemaal werden afgelast. ‘Labradorgate’ hakte er stevig in: bestuurders werden nogal kopschuw als het om publiciteit rond proefdiergebruik ging. Discussies werden (en worden) bij voorkeur achter gesloten deuren gehouden. Dat gold dus ook voor het plan dat onder leiding van hoofddocent Gerard Majoor door een groepje deskundigen was uitgewerkt. Zij hadden de wensen van de proefdiergebruikers geïnventariseerd en in de loop van het academisch jaar 2013/’14 een ‘programma van eisen’ voor de nieuwbouw neergelegd. Daar moesten nu in ieder geval de faciliteiten voor honden uit worden geschrapt.
Het zou nog tot 2015/’16 duren voor er een uitgewerkte versie van het plan-Majoor lag, een Voorlopig Ontwerp. Nu kon het project eindelijk van start. Of niet? Nee dus. Moleculair bioloog prof. Leon de Windt, zelf proefdiergebruiker, werd door het faculteitsbestuur verzocht er nog eens “kritisch naar te kijken”. Mede omdat het plan in ongewijzigde vorm veel te duur uit zou pakken.
Stevige discussies
Dat deed De Windt, samen met een groepje experts van binnen en buiten de UM. Er zijn “stevige discussies” gevoerd, zegt hij: wat hebben we nodig hier in Maastricht, hoeveel van welk soort dieren, voor welk soort experimenten, hoe richt je dat alles zo efficiënt mogelijk in? In het ontwerp-Majoor waren geen gebruiksgegevens opgenomen. De Windt laat weinig van het plan heel: “Waren er faciliteiten nodig voor dierproeven met pathogene organismen? Tuberculose, Q-koorts, gevaarlijk voor mens en dier? Doen we die proeven hier? Nee? Waarom is het dan wel in de plannen verwerkt? En doen we hier zoveel aan onderzoek met radioactiviteit? Nee? Waarom is ook daar dan zoveel ruimte in het gebouw voor gereserveerd? En waarom liggen de ruimtes voor het fokken en voor de experimenten naast elkaar? Dat is veterinair onverantwoord.”
Het lijken retorische vragen met voorspelbare antwoorden. Maar hoe kan het dat de projectgroep van Majoor tot zulke andere bevindingen kwam? Aan deskundigheid ontbrak het niet, zo was er een vertegenwoordiger van een bureau dat ook elders proefdiercentra tekende. Majoor, die in 2013 met pensioen ging, zegt nu desgevraagd: “Ach, als je maar lang genoeg wacht veranderen de eisen van gebruikers vanzelf, dus dat verbaast me niet. En vergeet ook niet dat ikzelf een neutrale figuur in het geheel was, ik deed geen dierproeven en had dus geen belangen. De Windt is niet neutraal, die heeft een eigen agenda en een andere blik.”
De Windt: “Moet ik hierop antwoorden? Daar heb ik geen zin in. Ik herken me er niet in.”
Liever heeft hij het over het nieuwe centrum, “dat wordt echt mooi”. De architecten zijn onlangs met hun eerste tekeningen gekomen, zegt hij. Het hele proces van vergunningen en aanbestedingen duurt vervolgens nog zeker een jaar, medio 2019 moet dan de eerste spade de grond in. Begin 2021 kan het betrokken worden.
Beveiliging
Concreet zal er straks 2400 vierkante meter ter beschikking zijn, “ruim genoeg om eventueel meer dieren onder te brengen als dat toch weer nodig zou zijn. We maken ruime kamers van 7,5 bij vijf meter.”
Op de begane grond is ruimte voor de grote dieren, geiten, varkens, schapen. In 2016 zijn er dertig proeven met geiten geweest, tien met varkens, twee met schapen. Bezoekers worden meteen naar boven gedirigeerd, “dan weten we wie er binnenkomt”. Op die eerste verdieping komt de receptie en huizen de dierenarts en de dierenverzorgers. Er komt een faciliteit voor beeldvorming, inclusief een micro MRI. Verder veel plaats voor kooien, voor de fokafdeling, voor de quarantaine-afdeling, voor experimenten; alles zo efficiënt mogelijk geplaatst zodat zo min mogelijk barrières genomen moeten worden tussen de ene en de andere afdeling. Dat is onder meer belangrijk vanwege infectiegevaar. Is daar sprake van, dan creëert men naar believen onder- of bovendruk om verspreiding te voorkomen.
Opvallend tijdens de behandeling van het plan in een commissie van de universiteitsraad: er werd geen enkele vraag gesteld over beveiliging. Terwijl het zeker in de periode van demonstraties en bedreigingen rond ‘Labradorgate’ nergens anders over ging.