“Je moet eruit halen wat erin zit”, zei haar moeder altijd tegen haar twee dochters. “Van hard werken is nog nooit iemand doodgegaan”, was de lijfspreuk van haar vader. Carla Haelermans, hoogleraar onderwijseconomie en PhD-directeur aan de School of Business and Economics, nam beide boodschappen al jong ter harte.
Haar ouderlijk huis staat in Arcen, Noord-Limburg. Een klein dorp met een basisschool die uitblonk in conservatieve schooladviezen. “Ik leerde makkelijk, haalde 547 punten voor de citotoets (maximale score is 550, red.) en kreeg toch het advies havo/vwo. Nee, dat had weinig te maken met het feit dat mijn ouders niet hoogopgeleid zijn. De adviezen waren voor het hele dorp relatief laag. In de stad zijn de adviezen gemiddeld hoger, die kinderen staan meteen met 1-0 voor”, vertelt Haelermans die zelf onderzoek doet naar de ongelijkheid tussen kinderen op school.
Ziekte van Pfeiffer
Haar moeder volgde na de mavo de verpleegstersopleiding, maar strandde halverwege. Ze werkte vervolgens op de administratie van een school tot ze kinderen kreeg. Haar vader deed de mulo (voorloper van de mavo, maar wel zwaarder) en daarna de middelbare landbouwschool. Uiteindelijk kreeg hij werk op hbo-niveau, in de controle van diervoeding (zitten er bijvoorbeeld groeihormonen in, of antibiotica die er niet in thuis horen). “Ik heb mijn ouders nooit als niet hoogopgeleid gezien. Als ik hulp nodig had, dan kreeg ik die.” Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat ze weinig hulp nodig had.
Ze was en is een harde werker, deed extra vakken naast haar natuur- en gezondheidprofiel. “Economie, Duits, Management & Organisatie. Op 5 vwo kreeg ik de ziekte van Pfeiffer en miste ik tussen september en kerst bijna alles. Maar ik was eigenwijs en wilde toch overgaan naar de zesde klas.” Ze zette de turbo aan, het lukte.
De keuze voor een universitaire- in plaats van een hbo-studie was niet moeilijk. “Ik zit heel erg in mijn hoofd, ben een analytisch persoon.” Ze herinnert zich een foto, ergens in Oostenrijk, op vakantie met haar ouders en zusje. “Hij is gemaakt door een fotograaf in een soort Madurodam. Ik sta er heel nadenkend op. Mijn ouders zeiden direct: zo ben je echt.”
Op kamers
Ze ging meteen op kamers. “Ik was eraan toe, wilde op eigen benen staan. Ik weet niet of mijn ouders mijn verhuizing zagen zitten, ik heb het er niet over gehad, ik had dat besluit al genomen. Ik had geluk, vond een kamer in het centrum van Maastricht. Mijn ouders kwamen op bezoek, maar liepen de deur niet plat en dat was goed.” Omdat het ‘veiliger’ voelde koos ze in het eerste jaar voor de Nederlandse track van het Engelstalige International Economic Studies. Vanaf het tweede jaar zou de studie voor iedereen Engelstalig zijn. “Ik was onzeker vanwege het Engels. Of dat terecht was? Achteraf gezien had ik het prima gekund. Nu ging het in het tweede jaar ook, al moest ik er even inkomen. Daar had iedereen last van. Ik was behoudend, ik weet niet of dat te maken had met het feit dat ik een eerstegeneratiestudent ben. Misschien indirect. Als je mensen om je heen hebt die zeggen: joh, je kunt dat wel, ik weet het zeker, dan is het makkelijker om over je eigen twijfels heen te stappen.”
Komkommers plukken
Zonder studieschuld haalde ze haar diploma’s. “Mijn ouders betaalden mijn collegegeld, ik kreeg een uitwonende beurs en had altijd baantjes. Van komkommers plukken, horeca, callcenter tot aan de receptie bij Deloitte in Noord-Limburg. Mijn vader ging altijd heel bewust om met geld, ik heb dat van hem, het kwam nog niet eens in me op om geld te lenen om te gaan stappen. Maar ik ben dan ook niet zo’n stapper.”
Ze had nooit gedacht in het onderzoek terecht te komen. “Op de basisschool leek bibliothecaresse me leuk, ik was verzot op lezen. Daarna wist ik het niet. Pas in de laatste drie maanden van mijn master ontdekte ik dat onderzoek leuk is. Maar ik vond een beleidsfunctie in de publieke sector ook boeiend. Ik solliciteerde heel breed en kwam bijna per ongeluk in de wetenschap terecht. En nu zit ik heel goed op mijn plek, doe onderzoek naar de publieke sector.”
Eerbied
Nee, ze is niet echt veranderd in de loop der jaren, “ik hoop het niet”. Al merkt ze dat er “met eerbied” in haar familie naar het hoogleraarschap wordt gekeken. Lachend: “Mijn neefje vroeg laatst: Wauw, je bent professor, moet ik nu ‘u’ zeggen?” Dan serieus: “Ik ben er trots op om hoogleraar te zijn, maar heb ook de neiging om het te downsizen. Ik heb hard gewerkt en ik ben goed in wat ik doe, dus dit voelt gewoon als een volgende, logische stap.”