Zij hebben allemaal sinds enkele jaren een werkplaats, zegt de Maastrichtse hoogleraar ouderenzorg en AWOL-oprichter Jan Hamers. Limburg Living Lab, zoals het model buiten Nederland aan de man wordt gebracht, draait om samenwerking: tussen onderzoekers en zorgverleners, tussen theorie en praktijk. Centraal staan de zogeheten linking pins. Dat zijn wetenschappers die een dag per week bij een zorginstelling of onderwijsinstelling werken, dan wel zorgmedewerkers of docenten die meedraaien in het onderzoek.
"Geen sexy thema"
In Limburg begon het een kwart eeuw geleden met een samenwerking tussen de UM en een Kerkraads verpleeghuis. Het eerste onderzoek richtte zich op nut en noodzaak van vrijheidsbeperkende maatregelen bij ouderen. Dat leidde tot aanpassing van de wet en nieuwe richtlijnen. In de loop van de jaren sloten ook Zuyd Hogeschool, twee ROC’s en negen andere organisaties uit het zorgveld zich bij AWOL aan. Ook zij leveren linking pins.
In het buitenland zijn er inmiddels concrete resultaten, vertelt een trotse Hamers. In Leeds, waar het Limburgse model een op een overgenomen is, is onderzoek gedaan naar mondzorg in verpleeghuizen. Hamers: “Dat is misschien geen sexy thema, maar het onderzoek heeft geleid tot nieuwe richtlijnen en extra aandacht daarvoor. Medewerkers van die huizen zijn anders gaan werken en het leven van bewoners is daadwerkelijk verbeterd.”
Veel interesse
Ook buiten de genoemde universiteiten is er interesse, zegt Hamers. “Minstens eens per maand klopt hier een hoogleraar uit het buitenland aan met vragen, onder meer uit Spanje, België, India, Ghana en Colombia. In Canada, de Verenigde Staten, Frankrijk en Duitsland is de interesse heel concreet: ik verwacht dat er komend jaar in een paar van die landen nog een werkplaats van start gaat.”
In Nederland bestaan nu zes AWO’s. De Tilburgse werkplaats stelt in haar jaarverslag over 2022 dat de werkdruk bij partnerorganisaties de samenwerking in gevaar brengt.
“Ze hebben een punt. Ook wij hebben daar soms last van, dan moeten we passen en meten en per project bepalen welke partners kunnen meedoen. Maar werkdruk heeft ook met perceptie te maken. Managers noemen het sneller als een probleem; individuele medewerkers die aan een project meedoen, worden er juist vaak enthousiast van. Of er omwille van de werkdruk projecten blijven liggen? Onderzoekers willen altijd meer doen, maar over het geheel genomen gaat het best goed.”
De Limburgse werkplaats bestrijkt intussen de hele provincie én begeleidt vier buitenlandse universiteiten. Hoe is het binnen AWOL eigenlijk gesteld met die werkdruk?
“Wij hebben inmiddels een structurele cofinanciering van het ministerie van VWS, waarmee we het aantal linking pins hebben kunnen uitbreiden. Dat zijn er nu zo’n dertig, van wie wij veel vragen. Ze moeten niet alleen goede onderzoekers zijn, maar ook flexibel en met mensen uit alle lagen van een organisatie kunnen omgaan. Het kost tijd om dat te managen, en ook het begeleiden van de nieuwe werkplaatsen kost tijd. Het is behapbaar, maar als er inderdaad drie nieuwe in het buitenland bij komen, zitten we aan onze grens.”